Johannes 4, 5-15; 19-26; 39a; 40-42
Exodus 17, 1-7

 

Om te zien een nieuwe aarde. – Israel is op weg door de woestijn. Vol goede moed zijn zij vertrokken, vol vertrouwen zijn zij op weg gegaan, ze hebben alles achter gelaten – om te zien een nieuwe aarde. Maar wat zij te zien krijgen is alleen maar woestijn, zand en droogte. En nu raakt ook nog het water op.

Ze klagen tegen Mozes, ‘waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte? Om ons van dorst te laten sterven met onze kinderen en ons vee?’ – Naderhand zal Mozes die plek Massa en Meriba noemen, ‘beproeving’ en ‘verwijt’.

Om te zien een nieuwe aarde, zo zijn we ook uit de Boskapel vertrokken. Niet dat de Boskapel te vergelijken is met Egypte, nee, het was immers de plek waar we de afgelopen 60 jaar tot bloei zijn gekomen. Nee, we zijn op weg gegaan om te zien een nieuwe aarde, een nieuwe manier van kerkzijn, een nieuw land waar geloof en het leven in deze wereld elkaar weer vinden en verrijken. Een plek waar we net als Jezus en de vrouw rondom de bron staan. Joden en Samaritanen, gelovigen en anders-gelovigen, mensen van een kerk en mensen die zich liever niet aan een kerk binden – samen staan we bij de bron.

‘Geef mij wat te drinken’, vraagt Jezus aan de vrouw. Maar de vrouw antwoordt: ‘hoe kunt u, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse. En Joden gaan niet met Samaritanen om.’ – Zo zijn ook wij niet hier gekomen om levend water uit te delen. Maar we zijn gekomen om te vragen: geef mij wat te drinken. Om te vragen, wat haal jij uit de bron? Op welke manier geef jij vorm aan wat uit de bron naar jou toe komt? Hoe smaakt het water als jij het uit de bron haalt? Zo zijn we hier naartoe gekomen in de hoop dat we nieuwe smaken ontdekken, en dat God op heel andere manieren tot ons komt dan we gewend zijn.

Maar nu is Israël op een plek gekomen waar helemaal geen water is. Alleen stof en droogte, en rotsen die al in geen eeuwen meer water gezien hebben. – Is dat de nieuwe aarde waar zij naartoe op weg waren?

In de veertigdagentijd gaan we op weg door de woestijn, en gaan we op zoek naar de bron. En daarbij gaat het natuurlijk om onze eigen woestijnen waar we doorheen moeten. Je eigen problemen en zorgen, ziekte die jou of je naasten getroffen heeft, en wellicht de dood die bij jou in de buurt is gekomen. Maar ook de grote zorgen in de wereld. De oorlog voor onze deur, het wankele evenwicht tussen de grootmachten, en ook hoe wij in de westerse wereld de bronnen van de aarde leegzuigen. – Je zou willen dat je met een stok op de rotsen kon slaan totdat zij water geven. ‘Geef mij wat te drinken.’

Op onze weg door de veertigdagentijd maken we ons ook weer bewust dat we met onze hele samenleving door de woestijn trekken. De bron is uit zicht geraakt, en als je water wilt putten dan is dat tot een privéaangelegenheid geworden. We zijn verdeeld en gepolariseerd, we zijn een soort Massa en Meriba geworden. We staan voor de beproevingen van onze tijd, maar we maken elkaar verwijten. We zitten zonder water in de woestijn, maar we vinden elkaar niet bij een gemeenschappelijke bron. Om te zien een nieuwe aarde, wat zouden we toch een nieuwe aarde te zien krijgen als we weer uit de bron zouden putten?

Ja, maar Joden gaan niet om met Samaritanen. Ja maar, en wat we nog allemaal aan verwijten kunnen verzinnen. Zo maken we van de bron alsnog een woestijn.

God neemt Mozes en het hele volk mee naar de rots bij de Horeb. Dat is de berg waar Mozes later de tien geboden zal ontvangen. En het is ook de plek waar Jezus en de vrouw elkaar bij de bron ontmoeten. Het is nog een hele weg te gaan, maar eenmaal aangekomen slaat Mozes met de staf, waarmee hij ooit het water van de rode zee deelde, op de rots. En het water stroomt in overvloed. De woestijn wordt nieuwe aarde.

Ook voor Jezus en de vrouw is het een hele weg te gaan. Er ontstaat een heel gesprek, een hele weg waar zij elkaar niet lijken te begrijpen, waar zij langs elkaar heen praten. Er wordt ook alsmaar geen water geschept. Totdat zij merken dat die bron veel dieper is dan hun verschillen aan de oppervlakte. U lijkt wel een profeet, zegt de vrouw, maar tegelijkertijd past u niet in het beeld wat wij vanuit ons geloof hebben. En ‘ik weet wel dat de messias zal komen, hij zal ons alles vertellen.’ Hij zal ons de nieuwe aarde laten zien.

De vrouw heeft die laatste zin nog niet uitgesproken of het is alsof het water vanzelf uit de bron opwelt, opnieuw stroomt het water in overvloed uit de rots. En samen zien ze de nieuwe aarde.

‘Geef mij wat te drinken.’ Jezus blijft nog twee dagen en trekt dan verder. Israël drinkt en gaat weer op weg. En wij? Geven wij elkaar te drinken en laten we dan verder trekken om te zien een nieuwe aarde.

 

Ekkehard Muth