Viering zondag 29 augustus: Wat voor een ei ben jij?

Evangelie: Augustinus preek 105, 5,7

Overweging

‘Het ei is al iets, maar het is nog geen kuiken.’ Opnieuw is Augustinus op z’n best. Waarschijnlijk denkt hij daarbij terug aan zijn eigen bekering: ‘Ik zocht u buiten, maar u was in mij’. Terwijl Augustinus zich alsmaar aan de buitenkant bezig hield met de schaal zat het kuiken, zat God al die tijd aan de binnenkant in de schaal.

Wat voor een ei ben jij? Wat zit er allemaal in jou? Wat houd je in dit ei warm opdat het groeit om ooit uit de schaal te komen? En hoe geeft het vooruitzicht op dat ‘kuiken’ nu al glans aan je leven? – Paulus heeft helemaal gelijk: als er geen hoop meer is omdat je het voorwerp van de hoop al kunt zien, dan is de glans eraf.

En wat voor een ei zijn wij als kerkgemeenschap? Wat zit er allemaal in ons aan talenten, aan geloofskracht, aan verlangen dat we met elkaar delen? Op wat voor onverwachtse manieren vinden we elkaar om net als een vogelechtpaar samen dit ei warm te houden? En hoe lukt het ons om wat ons in het ei is toevertrouwd alvast te laten stralen? in onze vieringen, in wat we allemaal organiseren, in hoe je met elkaar omgaat, in waarop  je je richt.

‘Het ei is al iets, maar het is nog geen kuiken.’ Je moet niet blijven hangen bij de schaal. De schaal zal breken en als een lege huls uit het nest gegooid worden. Dat bedoelt Augustinus als hij zegt: je moet het tegenwoordige versmaden en je verwachting richten op het toekomstige. Nee, uiteraard moet je het tegenwoordige koesteren, je moet het ei koesteren, maar niet vanwege de schaal en niet vanwege zo-hebben-we-het-altijd-gedaan, maar je moet het koesteren vanwege het kuiken.

En wanneer de lege schaal uit het nest gegooid is dan moet je al helemaal niet meer naar omkijken. ‘Niets is zo in strijd met de hoop als achterom kijken.’ En Augustinus wijst ons op de vrouw van Lot.

– Even terzijde: als je ooit een reisje langs de Rijn hebt gemaakt dan ken je het verhaal van de Loreley. Hoe komt het toch, vroegen de mensen zich af, dat op de Rijn tussen Bingen en Koblenz telkens weer zoveel schepen schipbreuk lijden en vergaan? En toen vertelden ze het verhaal van de verblindend mooie Loreley die boven op de rotsen betoverend zit te zingen en haar lange haar te kammen. Geen wonder dat de schippers afgeleid werden en hun schepen op de rotsen lieten lopen.

Ze hadden ook kunnen vertellen dat de Rijn door de nauwe bedding hier heel woelig is en dat er veel rotsen in het water liggen die je niet goed kunt zien. Maar dat is natuurlijk niet zo’n mooi verhaal. –

Zo’n verhaal is ook het verhaal van de vrouw van Lot. Een zoutwoestijn waar niets tot leven komt. De hel op aarde, dood en onleefbaar als Sodom en Gomorra. Met van die rotsformaties van zout, waarin je soms inderdaad voorwerpen en mensen kunt herkennen. En ja, er is ook een zoutpilaar die eruitziet als een vrouw die omkijkt: de vrouw van Lot. – Het hele gezin is onderweg. En in plaats van vooruit te kijken naar het nieuwe leven dat hen te wachten staat kijkt zij om naar het lege leventje zonder hoop, in plaats van naar het leven kijkt zij om naar de dood. En ze verandert in een zoutpilaar.

Soms is het verleden zo traumatisch dat je nog steeds bij tijd en wijle verstijft als een zoutpilaar. Maar het verleden kan ook zo comfortabel zijn dat je het maar wat graag zo wilt houden. Dan word je ook een zoutpilaar, je blijft staan en je wordt star.

Het leven kan ook, zoals Augustinus in zijn preek zegt: ‘overlopen van beproevingen.’ Misschien is de coronacrisis wel zo’n beproeving. Misschien heb je mensen verloren, of heb je hartverscheurende situaties meegemaakt omdat je vanwege de besmettingen niet nabij kon zijn. En hoe groot is de beproeving voor ons als kerkgemeenschap? Maar blijven we dan stilstaan omdat we even niet weten hoe het verder gaat? Blijven we verstarren en vasthouden aan hoe het voor corona was? Ik geloof dat we als kerkgemeenschap nog nooit zoveel bewogen hebben als in de afgelopen anderhalf jaar. Misschien heb je dat niet eens zo door, maar ik denk dat we nog nooit eerder zoveel wegen en weggetjes uitgeprobeerd hebben. Veel wegen leidden tot niets, maar veel wegen brachten ons ook naar verrassende nieuwe plekken. We zijn zeker niet veranderd in een zoutpilaar.

En ik geloof dat het beeld van het ei wat Augustinus hier gebruikt voor ons nog nooit zo treffend van toepassing was als dit jaar. ‘Het ei is er, maar het kuiken nog niet. Het is met een schaal bedekt. Men kan het niet zien.’ Misschien was de toekomst voor ons als kerkgemeenschap nog nooit zo onzichtbaar als na deze beproeving. Zeker, ‘het ei is al iets’, maar wat voor kuiken zal er uit het ei komen?

‘Men kan het niet zien’, zegt Augustinus, ‘maar men verwacht het met geduld.’ Men kan het nog niet zien, maar het straalt ons al tegemoet. Men kan het nog niet zien -‘ik zocht u buiten, maar u was in mij’- maar het is ons al gegeven.

En, zegt Augustinus tot slot: ‘Het moet warm gehouden worden om te kunnen leven.’ Laten we elkaars talenten, elkaars geloofskracht, elkaars verlangen warm houden. Laten we warm houden wat nog niet uit het ei gekomen is, maar wat onze wereld nu al doet opveren. Laten we warm houden wat nog onzichtbaar is, maar wat ons nu al doet glanzen.

‘Het ei is er’ – wat voor een ei ben jij? wat voor een ei zijn wij als kerkgemeenschap? – laten we het ei warm houden. Laten we elkaar warm houden.

Ekkehard Muth, 29 augustus 2021