Lucas 20, 27-38 2 Tessalonicenzen 2,16-3,5

 

Misschien heb je toen je binnenkwam bij Maria een kaarsje aangestoken. Misschien bid je weleens, een schietgebedje of wat uitvoeriger, of misschien zoek je af en toe de stilte op en de hoop dat God ziet wat jezelf niet meer zo goed kunt zien.

En vanochtend kom je gewoon hier, of je viert mee via het scherm, en neem je op die manier even de ruimte om je te bezinnen.

En als je wat verder kijkt, misschien komen dan ook momenten in je leven in herinnering waar je ervaren hebt dat je hulp hebt gehad. Misschien gingen daar ook periodes aan vooraf waar je eerder het gevoel had dat onze lieve Heer je vergeten was en dat je wanhopig riep. Maar misschien had je ook evengoed momenten waar je helemaal niet door had dat hij wel bij je was, en kon je pas achteraf zeggen: het had zo moeten zijn.

Augustinus heeft dit kort en krachtig op het punt gebracht: ‘Ik zocht U buiten, maar U zat in mij.’

Een kaarsje aansteken, een schietgebedje, een kruisteken, of merken dat je niet alleen bent – het zijn allemaal momenten waar jouw leven in het hier en nu verbonden is met de eeuwigheid. Dan merk je dat je aardse en tijdelijke bestaan ingebed is in een hemelse en eeuwige werkelijkheid. En dan licht de hemel hier al op in je leven van alledag.

De Sadduceeën komen bij Jezus. De Sadduceeën, dat waren aristocratische en intellectuele joden. En als je intellectueel bent dan is het heel erg moeilijk om te geloven in dingen die je niet wetenschappelijk kunt bewijzen. De Sadduceeën hadden dan ook moeite om in zoiets als opstanding of verrijzenis te geloven. En nu komen ze bij Jezus met een onmogelijk verhaal waarmee ze eigenlijk alleen maar willen aantonen dat de verrijzenis niet kan bestaan:

Ze komen met het gebruik dat als een vrouw kinderloos weduwe wordt, dat dan de broer van de overleden man met haar moet trouwen om kinderen te verwekken. – Dat is een regeling uit de tijd dat de stammen van Israël nog als nomaden door de woestijn trokken. En als je geen kinderen had, had je ook geen oudedagvoorziening. Dat betekende dat de stam dan voor jou zou moeten zorgen, en dat kon een stam niet opbrengen. Dus er moest ervoor gezorgd worden dat er nakomelingen waren die voor hun eigen ouders konden zorgen. – En nu komen de Sadduceeën met een absurd verhaal dat een vrouw ook na het huwelijk met de zevende broer nog steeds kinderloos beleef. ’Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding?’

Met andere woorden: ‘Beste Jezus, dat idee van de opstanding, dat geloof je toch zelf niet.’

Dan mogen de Sadduceeën hoog opgeleid en intelligent zijn, maar hier zijn ze eigenlijk heel dom: Hoe dom is het om te denken dat het in de eeuwigheid er net zo aan toe gaat als in het hier en nu. Hoe dom is het om te geloven dat de hemel niet meer is dan het verlengstuk van de aarde. In plaats van je aardse leven in te bedden in het veel grotere hemelse, maken ze van de hemel een stukje aarde. In plaats van je tijdelijke leven in het hier en nu als onderdeel te zien van de eeuwigheid die jou overstijgt, reduceren ze het overstijgende tot een stukje in het hier en nu.

Dat is hetzelfde als wanneer je, net als kardinaal Eijk in zijn boek over de katholieke huwelijksmoraal, liefde reduceert tot een instrument voor de voortplanting.

Jezus zegt dan ook: zo gaat het in de hemel niet. De hemel is geen voortzetting van de aarde, dat zou dan namelijk eerder een hel zijn. Nee, er wordt niet getrouwd, laat staan uitgehuwelijkt. Het gaat er heel anders aan toe, zo anders dat het al ons verstand overstijgt, ook al zijn we nog zo hoog opgeleid en intelligent.

Maar soms licht de hemel Hier in ons leven al op. Als je bijvoorbeeld een kaarsje aansteekt en je het idee krijgt dat God jouw ziet. Als je verwonderd vaststelt: het had zo moeten zijn. Als je geluk mag vinden. Als je kracht krijgt om te dragen wat je in je eentje nooit had kunnen dragen. Als je… vul maar verder aan. – Allemaal u-zat-in-mij-momenten, om met Augustinus te spreken. Dan wordt je leven opeens opgerekt vanuit het hier en nu naar de eeuwigheid.

Dat is ook wat Paulus bedoelt in ons stukje uit de brief aan de Tessalonicenzen. Op het eerste gezicht zijn het allemaal vrome wensen en vrome vermaningen, maar daarachter zit niets anders dan de wens dat de hemel steeds vaker in ons leven moge oplichten. Dat we steeds vaker mogen zeggen ‘u zat in mij’. De hemel is namelijk niet alleen iets voor na ons aardse leven, de hemel is er juist om ons leven al in het hier en nu te verlichten. Dan wordt onze tijdelijkheid een stukje van de eeuwigheid.

De Sadduceeën met al hun intellectualiteit komen er niet bij, en wij met ons verstand ook niet. Maar we weten wel beter, want af en toe mogen we merken: ‘U zat in mij’.

 

Ekkehard Muth, 06 november 2022