Er zat een rabbijn in Krakòw gevangen, zo vertelt een chassidische legende. Men achtte hem staatsgevaarlijk. De cipier war een typische rationalist: ‘Als jullie God alwetend is, waarom vroeg hij dan: “Adam, waar ben jij?”’ ‘God bedoelde dat anders dan jij denkt,’ gaf de rabbi ten antwoord. ‘Adam was toen net tweeënveertig jaar. God vroeg hem dus eigenlijk: “Jij bent nu tweeënveertig jaar, maar waar ben je in je leven?” De cipier schrok. Hij was tweeënveertig jaar.
De verhalen in de eerste hoofdstukken van het boek Genesis – het eerste ‘boek’ van de bijbel – bevatten geen geschiedschrijving – ik vertel u niets nieuws toch? Deze beeldverhalen vertellen iets dat ‘geschiedt’ zolang er mensen zijn: het gevecht tussen goed en kwaad hoort tot de kern van het mens-zijn.
“Adam, mens, waar ben je?” is allesbehalve een soort informatieve vraag naar de verblijfplaats van de mens. De bijbel begint met twee scheppingsverhalen: het eerste vertelt hoe alles geworden is en het tweede vertelt dat God de mens in een vruchtbare omgeving heeft geplaatst en hun de zorg daarvoor heeft toevertrouwd – een grote verantwoordelijkheid! En daarmee krijgt de vraag van God aan Adam een veel diepere dimensie: God spreekt de mens aan op zijn verantwoordelijkheid voor zijn schepping.
Maar de sluwe slang was er nu eenmaal eerder bij dan God: “Als je van die boom eet, zul je helemaal niet sterven. God weet dat je ogen open zullen gaan, en dat je dan gelijk zult worden aan God”.
In zijn boek ‘Het verhaal gaat’ zegt Nico ter Linden: ‘Zo komt het leven eruit te zien voor de mens die als God wil zijn: er ontstaat vervreemding tussen man en vrouw, tussen mens en dier, en tussen de mens en de aarde. Wie zichzelf vergoddelijkt, ontmenselijkt.
God stelt de mens verantwoordelijk. ons lot staat niet in de sterren geschreven. Geen speelbal van slang of van noodlotsmachten zijn wij. Een mens is een verantwoordelijk wezen, een schepsel dat dus niet vreemd moet opkijken als God hem op zijn vlucht ter verantwoording roept: ‘Adam, waar ben je?’
Nu begrijp ik ook waarom de liturgie vandaag dit verhaal uit Genesis plaatst naast het evangelieverhaal dat wij hoorden. Hier wordt Jezus ter verantwoording geroepen en niet zomaar even: door Schriftgeleerden uit Jeruzalem – je zou kunnen zeggen: enkele curiekardinalen uit Rome – en zelfs zijn moeder en familie vertrouwden het niet, ‘want volgens hen had Hij zijn verstand verloren’.
En weer is daar de slang, nu Beëlzebul geheten, de Satan, en weer is hij de schuld van alles en heeft hij mensen tot het kwade verleid, maar natuurlijk niet de Schriftgeleerden, en ook niet Jezus’ verwanten, maar juist Jezus!
In de twee hoofdstukken vóór dit verhaal vertelt Marcus over Jezus onderweg in ontmoeting met mensen: hoe Hij een onreine geest uitdrijft en de mensen reageren: Wat is dat toch? Een nieuwe leer, met gezag! Zelfs de onreine geesten geeft hij bevelen en ze luisteren naar hem. Hoe Hij de schoonmoeder van Petrus geneest. Hoe heel de stad was samengestroomd voor zijn deur en Hij vele zieken van allerlei kwalen genas en veel demonen uitdreef. Hoe Hij een melaatse die om hulp vroeg genas, en een verlamde, door vier man gedragen en omdat ze door de menigte niet naar binnen konden, maar een gat in het dak maakten en hem zo voor Jezus brachten. En tenslotte: hoe Jezus in een bootje moest stappen om niet onder de voet gelopen te worden, want hij had zoveel mensen genezen, dat iedereen op hem aandrong . . .
En dan zegt Marcus: deze mens verwijten van heulen met de Satan? Dat is doodzonde, want je ontkent, negeert, de geest die Jezus dreef: heilige Geest, de Geest van God in den beginne, die je aanzet tot heiligen – dat is helen wat God ons heeft toevertrouwd.
Adam, waar ben je?
Ik las deze week in een interview met de honderdjarige Joost Bommeljé: “In onzekere tijden kunnen mensen bevangen raken door angst voor de vrijheid zelf keuzes te maken en hun eigen leven uit te stippelen”.
“Ik hoorde U in de tuin en was bang” was het antwoord van de eerste Adam. Of Jezus – ook wel de nieuwe Adam genoemd – ooit bang was, weet ik niet, maar blijkt zeker niet uit zijn antwoord: “Iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder”.
Dus: kies bij wie je wil horen.
Woord dat ruimte schept, toekomst wijd licht land,
waar gerechtigheid als rivieren stroomt,
waar een wijnstok bloeit tegen de klippen op,
even is het waar en dan is het weg.
Toon mij niet vergeefs wat mijn ziel verlangt,
geef dat ik volhard in uw vergezicht.
Moge het zo zijn
Wim Rigters, 9 juni 2024