Matteüs 5, 38-48 Leviticus 19, 1-2; 17-18

Onze eerste lezing begint met: ‘Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ En in onze tweede lezing eindigt Jezus zijn betoog met: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ – Nou, dat is nogal wat. Het lijkt er wel op dat deze beide lezingen speciaal voor de zondag van carnaval gekozen zijn. Met carnaval doe je namelijk ook een veel te grote broek aan. Je verkleedt je als iemand die je niet bent. En je zet een veel te hoge hoed op. Je maakt jezelf groter dan je bent, juist om te beseffen dat je helemaal zo groot niet bent.

Komende dinsdag mag ik de pastoor zijn bij de boerenbruiloft in de Valkhofkapel. Daar mag ik het boerenhuwelijk inzegenen met veel wierook, alaaf en een wc-borstel als wijwaterkwast. Andere jaren werd ik daarbij geassisteerd door zuster Alleluja, maar zuster Alleluja valt dit jaar van haar carnavalsgeloof. Gelukkig was Broeder Petrus Wierokus Wijwaterensis wel bereid om te assisteren. Ik hoop alleen dat hij, anders dan zuster Alleluja altijd, mij vlak voor de viering geen dikke lipstik-zoen op de wang gaat drukken.

De verbintenis van het boerenbruidspaar is dit jaar pastoraal gezien een bijzonder moeilijk geval. De bruid is namelijk lid van de Red-Hat-Society. Dat is een wereldwijde organisatie van zeg maar rijpere dames die bij hun bijeenkomsten en activiteiten rode hoeden dragen. Dus het Rode-Hoeden-Gezelschap. En om goed beslagen ten ijs te komen heeft het paus Franciscus behaagd om deze heilig-dol-dwaze merkwaarde in de kardinaalsstand te verheffen, en dus op te nemen in het Rode-Hoeden-Gezelschap van het Vaticaan.

Zo zet ook ik met carnaval een veel te grote hoed op (mijter op).

Een veel te hoge hoed ophebben, en veel te grote broek aantrekken, dat doen we eigenlijk niet alleen met carnaval. Eigenlijk hebben we in elke viering wel een veel te hoge hoed op van onszelf. Dan doen we meer dan we eigenlijk kunnen. We nemen al een voorproefje op wat we ten diepste willen, maar wat ons nooit gaat lukken. In onze vieringen zijn we soms heel even wat onze lezingen tegen ons zeggen: ‘Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’

Uiteindelijk is ons hele geloof gebouwd op de spagaat tussen die veel te hoge hoed van waar we zo naar verlangen en de kleine pet die we in het dagelijks leven ophebben. En telkens weer vragen we van onszelf om toch maar het onmogelijke te proberen.

Vanaf aswoensdag staan we zeven weken lang stil bij al het lijden, en daarbij dus ook bij ons onvermogen. En op een humoristische manier beginnen we er eigenlijk al dit weekend mee. We vieren carnaval, het feest waar we bij uitstek stilstaan bij onze tekortkomingen. Dat we in plaats van engelen bengelen zijn. Dat de grote hotemetoten die onze voorbeelden zouden moeten zijn, ook maar mensen zijn. En dat jij misschien van jezelf een hoge hoed ophebt, maar dat die hoge hoed altijd groter zal zijn dan jijzelf kunt waarmaken.

En vanaf aswoensdag gaan we met Jezus mee, die het onmogelijke wel heeft volbracht: Keer je andere wang toe, geef bij het onderkleed er ook nog je bovenkleed bij, en bejegen je vijand met liefde. Wees dus net zo heilig en volmaakt als God.

Maar ja, hoe doe je dat, het onmogelijke? – In zijn Regel begint Augustinus ook met het onmogelijke: ‘Leef dus alleen één van ziel en één van hart samen en eer in elkaar God, want ieder van u is zijn tempel geworden.’ Dat is de ene kant, dat is de veel te grote broek. Maar dan wijdt Augustinus gelijk twee hoofdstukken aan hoe je ruzies en onenigheid moet afhandelen. Hij erkent weliswaar dat het ‘kan gebeuren dat de noodzakelijke zorg voor de goede gang van zaken iemand van u dwingt harde woorden te gebruiken,’ maar, zegt hij, als je dus even niet je vijand met liefde kunt bejegenen, dan moet je wel onmiddellijk aan de Vader om vergeving vragen. Want ook al is het misschien voor de goede zaak, door te strijden blijf je hangen in de spiraal van oog om oog. En door te vechten verlaat je de weg om heilig of volmaakt te worden. Je laadt schuld op je, ook al heb je het volste gelijk aan je kant.

Allemaal manieren om het onmogelijke toch te proberen. Allemaal mogelijke wegen om wellicht toch wat volmaakter te worden. Allemaal aanwijzigingen, ook al ben je zelf geen heilige, om tenminste de heiligheid van God te laten oplichten.

Het is een veel te grote broek: ’Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ En ‘wees volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ – Maar laten we telkens weer die veel te hoge hoed toch maar opzetten. Juist ook na de carnaval.

Ekkehard Muth, 11 februari 2024