Lucas 3, 10-18
Sefania 3, 14-18

 

‘Jubel, vrouwe Sion / zing van vreugde, Israël / juich met heel je hart, vrouwe Jeruzalem’, of zoals het in het gregoriaanse introïtusgezang gezongen wordt: ‘Gaudete in Domino semper’ – ‘Verheugt u altijd in de Heer, ik herhaal het, verheugt u!’

We zitten midden in de adventstijd, de liturgische kleur is paars, ingetogen, met de klemtoon op dat het eigenlijk niet meer vol te houden is. De ellende duurt al veel te lang, de coronacrisis duurt al veel te lang, mijn eigen problemen blijven zich maar opstapelen, mijn zorgen, de beschadigingen die ik heb opgelopen, de ziekte, alsmaar weer tegenslagen –

Maar dan ineens: ‘Gaudete, verheugt u!’ Het is alsof je de engelen al hoort zingen. Op de helft hoor je al het feestgedruis, op de helft van de donkere adventstijd kom je al in de lichtkring van kerstmis. Het licht van de adventskrans is al bijna vol. Het witte licht van kerst maakt het donkere paars van de adventstijd al roze.

Midden in de Babylonische Ballingschap – het land bezet, iedereen die kan werken en denken is weggevoerd, de uitoefening van je godsdienst is verboden, je hebt geen leven meer, geen identiteit – midden in de ballingschap roept de profeet Sefania opeens ‘jubel, vrouwe Sion /zing van vreugde, Israël’, ‘gaudete!’

Misschien is niet zozeer corona ons probleem als veelmeer dat we geen gezamenlijk besef meer hebben van wat ons overstijgt. Misschien zijn we daarom zo verdeeld en misschien kunnen we er daarom steeds slechter tegen omdat in onze samenleving het zicht op ‘guadete’ ontbreekt. We blijven maar ronddraaien in de werkelijkheid van alledag, we haasten van het ene hijgerige nieuws naar het andere, en gaandeweg gaan we nog zelf geloven dat dit alles is.

Dan hebben we mensen nodig die een kaarsje aansteken op de adventskrans. Dan hebben we weer profeten nodig die ons weer wijzen naar wie we ten diepste zijn. Dat we niet gemaakt zijn voor het donker, maar voor het licht. Niet om het donker te ontkennen, maar om te zien dat het licht het donkere paars al een beetje roze maakt. En dat de engelen die we van verre al horen zingen onze tocht door de woestijn alvast lichter maken.

Het lijkt op de situatie in ons evangelie. Opgejaagd en gehaast vragen de mensen ‘wat moeten we dan doen?’ En Johannes de Doper heeft natuurlijk goede adviezen paraat. Je moet je kleren delen, en je eten ook. Niet meer vragen dan jou toekomt, niet je positie misbruiken. Allemaal belangrijke dingen die onze wereld een heel stuk beter zouden maken. Allemaal dingen waar het licht al een beetje gaat stralen. En het volk begint al te denken dat Johannes wel de messias zou kunnen zijn.

Maar, zegt Johannes, dit is pas het halve verhaal, dit is slechts dopen met water. ‘Maar er komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om de riem van zijn sandalen los te maken.’ – Als het ware zingt Johannes ‘gaudete’; midden in de woestijn van je leven doop ik jullie met water, maar dat is maar een beetje een onbeholpen poging om jullie zicht te geven op wat ons ten diepste te wachten staat. Ik steek maar kaarsjes aan op de adventskrans, wat ik jullie opdraag om te doen dat kleurt het donkere paars al een beetje roze. Maar uiteindelijk gaat het om hem die jullie doopt met de heilige geest. Uiteindelijk gaat het erom dat jullie ondergedompeld worden in God, dat jullie doordrenkt worden door hemzelf. Dat jullie helemaal in het licht komen te staan. De woestijn van je leven wordt vruchtbaar land, het water van het leven zal stromen, het licht straalt als bij de herders op het veld, en uit volle borst zing je met de engelen mee.

Eigenlijk betekent gelovig zijn een soort permanent ‘gaudete’. Natuurlijk zitten we in dit leven, natuurlijk hebben we ons te verhouden tot alle hobbels en alle tegenslag, maar tegelijkertijd blijven maar zingen: ‘gaudete’, tegelijkertijd blijven we uitzien naar het licht. Sterker nog, ook al is het licht er nog niet, toch maakt het ons donkere paars al roze.

Misschien zijn wij wel de profeten in onze tijd; misschien zijn wij wel een beetje Johannes. Natuurlijk hebben we net zoveel last van alle maatregelen als anderen ook. Natuurlijk hebben we net zo ons kruis te dragen als anderen ook. Natuurlijk lopen we door dezelfde woestijnen van ons leven. – Maar bijna opstandig steken we steeds meer kaarsjes aan op de adventskrans. We dopen met water en doen maar wat waarvan we denken dat daarin ons het licht al tegemoet straalt. Moedig zingen we ‘gaudete’.

Ekkehard Muth, 12 december 2021