Johannes 2, 13-25 Exodus 20, 1-3; 7-8; 12-17

U heeft ze vast zelf ook al gezien. De paginagrote advertenties van SIRE, de stichting ideële reclame, om mensen weer hoop te geven. Met deze ‘lichtpuntjes’-campagne wil SIRE bereiken dat mensen overeind blijven in onze tijden van oorlog, van politieke achteruitgang, van inflatie en überhaupt algehele onzekerheid. Het afgedrukte gedicht gaat zo:

Als de wereld duister voelt / en alles lijkt uit evenwicht / Weet dan dat juist in donkere tijden / er kleine puntjes zijn van licht.

Soms zijn ze groot / Nog vaker klein / Je kunt ze zoeken / maar je kunt er ook één zijn

Dus kijk om je heen / Houd je ogen heel goed open / Vind je lichtpuntje / en durf te hopen.

Toen ik dat op zaterdag ochtend aan de ontbijttafel las, zei ik spontaan: ‘vroeger gingen de mensen gewoon naar de kerk.’ – SIRE legt de vinger precies op de zere plek: meer dan de helft van de mensen heeft geen overstijgend kader meer. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft het onderzocht: als je alle mensen die iets doen aan spiritualiteit bij elkaar optelt, dan ben je nóg in de minderheid. Alle mensen die zich betrokken voelen bij een kerk, bij een moskee of bij een synagoge, plus alle mensen die een andere godsdienst aanhangen, plus alle mensen die buiten de organisaties hun eigen spiritualiteit vormgeven – het lijkt wel een beetje op de formatie – maar samen met alle mensen die hun leven plaatsen in een overstijgend kader hebben we nog steeds geen meerderheid.

En nu polariseer ik een beetje: de anderen hebben dus de campagne van SIRE nodig. Of laat ik het beter zeggen: de behoefte aan richting en zingeving is schreeuwend groot.

Dan hebben wij als kerken, samen met alle andere godsdiensten, weliswaar een dijk van ‘hoop’ en ‘lichtpuntjes’ in huis, en toch hebben we moeite om het hoofd boven water te houden. Het is alsof mensen willen voetballen maar dan liever niet in een elftal.

En dat is precies de situatie die Jezus aantreft in de tempel. Handelaars in runderen, schapen en duiven, en geldwisselaars. – Natuurlijk is het handig als je van ver komt dat je dan ter plekke de offerdieren kunt aanschaffen die je nodig hebt. En het is dan net zo handig dat je bij de geldwisselaars je vreemde valuta kunt inwisselen. Gemak dient de mens.

Maar Jezus gaat tekeer en gooit ze er allemaal uit. Al dat geld en al die beesten ‘weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn vader!’

Een markt, dat hebben we ook van onze samenleving gemaakt. Ziekenhuizen moeten winst maken, de boeren zijn een radertje geworden in een systeem van schaalvergroting en winstbejag op kosten van de dieren en het milieu, we lezen succes af aan de hoeveelheid geld die het oplevert, de omvang van een ramp drukken we uit in hoeveel geld de verzekeraars moeten uitkeren, en de toeslagenaffaire laat zien dat geld belangrijker is dan mensen. We hebben het niet eens meer door, maar we zijn eraan gewend geraakt om bij alles in markt-termen te denken. Wat kost het me, en wat krijg ik daarvoor terug. En het is pas dan goed als ik meer terugkrijg dan ik moet investeren. Stiekem is dit marktdenken onze levensbeschouwing geworden.

En net als toen in de tempel moeten ook in onze tijd kerkgebouwen rendabel zijn. Ze moeten goed verhuurd worden, ze moeten geld opleveren omdat we met te weinig zijn om een plek te bekostigen die geen geld oplevert. Dat je een gebouw onderhoudt voor het heilige, voor je eigen spiritualiteit, voor de waarden die jou richting geven – het idee dus dat je een ruimte bekostigt voor het overstijgende is ons door het marktdenken vreemd geworden.

Jullie hebben een markthal gemaakt van wat het huis van mijn Vader moet zijn, roept Jezus. In een tijd dat de markthallen in ons denken meer plek innemen dan ‘het huis van de Vader’ in welke godsdienst dan ook, snakt onze samenleving blijkbaar toch juist naar zo’n huis. En SIRE pakt het op en komt niet met tien geboden, maar gelijk met twaalf geboden. Om een huis te bouwen voor de hoop en voor de lichtpuntjes, zoals ze het in de campagne noemen.

In de kerk spreken we van een huis voor het feit dat je door God bevrijd bent en dat je zo waardevol bent dat God er nog eens tien geboden omheen bouwt om jouw waarde te waarborgen. Een huis voor het overstijgende waar je uit voortkomt en waar je aan het einde naartoe terugkeert. In onze godsdienst nomen we dat God, maar het maakt niet uit met welke woorden je de transcendentie beschrijft. Een huis in ieder geval voor dat je zoveel meer bent dan dit lichaam en zoveel meer dan wat je van de jaren van je leven weet te maken.

Laten we voor zo’n huis zorgen. Laten we voor elkaar zo’n huis zijn. Laten we niet nog meer markthallen ontstaan, maar laten we samen met alle andere huizen samen ruimte maken voor wat ons ten diepste draagt en richting geeft.

Ekkehard Muth, 3 maart 2024