Matteüs 5, 38-48
Leviticus 19, 1-2; 17-18
Onze eerste lezing begint met: ‘Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ En in onze tweede lezing eindigt Jezus zijn betoog met: ‘Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ – Poeh, dat is nogal wat. Dat is net als met carnaval die veel te grote steek op je hoofd, die carnavalshoed van de prinsen en kabinetten, die jou zo groot doet lijken en die je tegelijkertijd laat beseffen dat je zo groot helemaal niet bent.
We weten maar al te goed dat ons dat nooit gaat lukken. Misschien dat we de intentie hebben en dat we dat vanuit het diepst van ons hart wel heel graag zouden willen. En ook dat we ernaar verlangen om in die geest te leven. Maar in de praktijk?
Lukt jou dat? Om heilig te zijn, of volmaakt? Om ook je linkerwang toe te keren en je vijand lief te hebben? – Mij lukt dat niet. Diep van binnen weet ik dat je conflicten, ruzies en oorlogen alleen zo kunt beëindigen. En ik sta dat hier ook te verkondigen, je preekt immers ook altijd tegen jezelf. Maar als het aankomt op de praktijk, dan wordt het zwaar.
Uiteindelijk is ons hele geloof erop gebouwd dat het ons maar niet wil lukken, en om ons te helpen dat het wellicht toch lukt. Vanaf aswoensdag staan we zeven weken lang stil bij al het lijden, en daarbij dus ook bij ons onvermogen. En dit weekend vieren we carnaval, het feest waar we bij uitstek stilstaan bij onze tekortkomingen. Dat we in plaats van engelen bengelen zijn. Dat de grote hotemetoten die onze voorbeelden zouden moeten zijn, ook maar mensen zijn. En dat jij misschien voor jezelf een hoge pet op hebt, maar dat die pronkerige steek altijd groter zal zijn dan jijzelf kunt waarmaken.
Als het goed is neem je met carnaval vooral jezelf op de korrel. Komende dinsdag gaan Rikie zuster Alleluja en ik weer op pad om op de boerenbruiloft het boerenbruiloftspaar in de onecht te verbinden. Boerin Anja en boer Theo blijken namelijk al 53 jaar met elkaar te hokken. En gelukkig kunnen we daar een einde aan maken, en zullen we het huwelijk van de onechtgenoten eindelijk inzegenen met veel wierook, alaaf en een wc-borstel als wijwaterkwast. –
Natuurlijk maken we daarbij grapjes over het bruidspaar, maar eigenlijk nemen we vooral onszelf op de korrel; de kerkelijke hiërarchie en de hele roomse poppenkast. – Dat is dus ook goed voor jezelf, even jezelf relativeren, even weer beseffen dat je juist niet volmaakt bent, laat staan heilig.
En toch vragen Mozes en Jezus zich af hoe je het spiraal van oog om oog en tand om tand kunt doorbreken. En ze komen tot de conclusie dat dit alleen kan lukken als je het onmogelijke doet. Je kan met een gestrekt been en met een gebalde vuist erin gaan, maar dan weet je zeker dat je afgerammeld wordt. Wie kaatst kan immers de bal verwachten. Nee, keer je andere wang toe, geef bij het onderkleed er ook nog je bovenkleed bij, en bejegen je vijand met liefde. Dat doet God immers ook, ‘hij laat zijn zon immers opgaan over goede en slechte mensen en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.’ Wees dus net zo heilig en volmaakt als God. Zet die veel te grote steek maar op.
Maar ja, hoe doe je dat, het onmogelijke? – Is het wellicht daarom dat Augustinus in zijn regel gelijk in twee hoofdstukken stilstaat bij hoe je ruzies en onenigheid moet afhandelen? Hij erkent weliswaar dat het ‘kan gebeuren dat de noodzakelijke zorg voor de goede gang van zaken iemand van u dwingt harde woorden te gebruiken,’ maar, zegt hij, als je dus even niet je vijand met liefde kunt bejegenen, dan moet je wel onmiddellijk aan de Vader om vergeving vragen. Want ook al is het misschien voor de goede zaak, door te strijden blijf je hangen in de spiraal van oog om oog. En door te vechten verlaat je de weg om heilig of volmaakt te worden. Je laadt schuld op je, ook al heb je het volste gelijk aan je kant.
In zijn hele regel heeft Augustinus het eigenlijk nooit over regels maar veelmeer over de geest van de regel, maar juist op dit punt stelt hij opeens wel duidelijke regels. ‘Maak geen ruzie, maar als u ruzie hebt, maak er dan zo spoedig mogelijk een einde aan.’ ‘Men kan beter te doen hebben met iemand die vlug kwaad wordt, maar het meteen weer goed maakt, dan met iemand die minder opvliegend is, maar er moeilijk toe overgaat om zijn verontschuldigingen aan te bieden.’ ‘Pas dus op voor harde woorden. Als ze u toch ontvallen zijn, wees dan niet bang het genezende woord te spreken – met dezelfde mond die de wonde toebracht.’
Allemaal manieren om het onmogelijke toch te proberen. Allemaal mogelijke wegen om wellicht toch wat volmaakter te worden. Allemaal aanwijzigingen, ook al ben je zelf geen heilige, om tenminste de heiligheid van God te laten oplichten.
Het is een veel te grote steek: ’Wees heilig, want ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ En ‘wees volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is.’ – Maar zet die veel te grote steek toch maar op, ook na de carnaval.
Ekkehard Muth, 19 februari 2023