Lucas 9, 11-17 Genesis 14, 18-20
In het artikel wat over ons Stadsklooster in het Duitse tijdschrift Publik Forum verschenen is staat de zin ‘Katholiken gehen nicht weg.’ In het interview bij de koffie na de viering werden we gevraagd waarom we niet gewoon naar een andere kerk gaan als we toch zo ontevreden zijn over het beleid van onze moeder de Heilige Kerk. Zoals bijvoorbeeld de Oud-Katholieke Kerk altijd roept: ‘Beste Rooms-katholieken, de kerk die jullie graag willen bestaat al. Waarom word je niet gewoon oud-katholiek? Nee, Katholiken gehen nicht weg, katholieken gaan niet weg.
Dat kan ook niet, want katholiek zijn is niet een keuze, katholiek zijn zit in je genen. Het is ook geen kwestie van je bekeren, nee, het zit ingebakken in je lichaam.
Sinds het voorjaar worden we door de protestantse kerk ondersteund als oecumenische pioniersplek. In de gesprekken die daarover gevoerd zijn en ook in het omvangrijke vragenformulier werden we steeds weer gevraagd naar onze ‘verbinding met God’. Hoe beleven jullie je geloof? Bidden jullie met elkaar? Hoe geven jullie vorm aan je geloof? En telkens weer vond men onze antwoorden op die vraag niet echt voldoende.
We werden eigenlijk een beetje radeloos. Maar opeens zagen we waar de angel zat. En toen we het eenmaal konden uitleggen kwam ook het proces weer op stoom. Protestanten beleven het geloof namelijk veelmeer als iets waartoe je je bekeert, waardoor je overtuigd raakt en wat je met je bewustzijn voltrekt. Bij katholieken is geloven eerder een lichamelijk gegeven; ‘u zat in mij,’ zegt Augustinus. In protestants perspectief moet jou de verbondenheid met God door Christus geschonken worden. Volgens het katholieke verstaan ben je in beginsel genetisch, lichamelijk verbonden met God.
Natuurlijk heb je alle vrijheid om je van die verbondenheid af te keren, je kan je ook van het kerkelijk instituut afkeren, maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Wij als Boskapel en nu Stadsklooster zijn daarom ook nooit weggegaan. Misschien hebben we ons afgekeerd van de kerk als instituut, maar zoals je ook in het artikel kunt lezen, we zijn wel onderdeel van het zeg maar wereldwijde katholiek lichaam.
Onze lezingen van vandaag laten die lichamelijkheid duidelijk zien. Het begint al bij Abram in het allereerste boek van de bijbel, in Genesis. Abram is op weg gegaan naar het land wat God hem zou wijzen en omdat God hem beloofd heeft dat hij uit Abram het volk Gods zou verwekken. Op zijn weg ondervindt Abram veel weerstand en in een grote veldslag overwint hij de heidense koningen die het volk Gods willen dwarsbomen nog voor er ook maar de eerste telg geboren is. Koning en priester Melchisedek ontvangt Abram en laat ‘brood en wijn brengen.’
Dat is de eerste keer dat de verbondenheid met God in een maaltijd, in brood en wijn lichamelijk gestalte krijgt. En Melchisedek zegent Abram: ‘Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, schepper van hemel en aarde.’ – Hier begint de lichamelijke lijn. Zoals Abram brood en wijn in zich opneemt, zo gaat God het lichaam van Abram binnen. – Veel later roept Augustinus verrast uit: u zat in mij.
En sindsdien is bijvoorbeeld jood-zijn niet in eerste instantie een kwestie van belijden en geloven, maar het gaat om de lichamelijke lijn, je bent jood als je uit een joodse moeder geboren bent. In het volk Gods wordt de verbondenheid met God lichamelijk doorgegeven. Vandaar dat het Matteüs-evangelie begint met een stamboom van Jezus, om aan te tonen dat Jezus lichamelijk afstamt van Abram.
De lichamelijke verbondenheid begint met brood en wijn. En op de avond voor dat Israël uit Egypte zou vluchten eten ze ongerezen broden omdat het deeg geen tijd had om te rijzen. Het bloed waarmee ze de deurposten bestreken hadden zodat de engel des Heren hun huizen voorbij zou gaan, wordt later gesymboliseerd in de rode wijn. – Zo gaat de verbondenheid met God door in brood en wijn.
En het is dan niet verwonderlijk dat ook Jezus op de avond dat hij met zijn leerlingen de bevrijding uit Egypte viert, brood en wijn neemt en zegt: Neemt dit brood en eet hiervan, dit is mijn lichaam. Neemt deze beker en drinkt eruit, dit is mijn bloed. – De communie met Christus, de gemeenschap met God in brood en wijn. Augustinus brengt het later in een voor hem zo typische oneliner op het punt. Hij zegt: ‘Ontvang wat je bent, en word wat je ontvangt: lichaam en bloed van Christus.’
In ons evangelie drommen de mensen samen rondom Jezus. En als het avond wordt maken de leerlingen zich zorgen hoe het allemaal moet gaan. ‘Stuur de mensen weg naar de dorpen, om daar te overnachten en op zoek te gaan naar eten,’ zeggen ze. Maar Jezus zegt: ‘Geven jullie hun te eten.’ Een beetje radeloos verdelen ze de vijf broden en twee vissen. Maar uiteindelijk blijkt dit voor al die mensen meer dan genoeg om de lichamelijke verbondenheid met God en met elkaar weer aan te halen.
Er blijven twaalf manden vol over, genoeg voor de twaalf stammen van Israël en daarmee genoeg voor alle mensen over de hele wereld.
‘Melchisedek liet brood en wijn brengen.’ En sindsdien gaat de lichamelijke verbondenheid met God door. Zo meteen brengen ook wij weer brood en wijn naar de tafel. ‘Ontvang wat je bent, en word wat je ontvangt: lichaam en bloed van Christus.’
Ekkehard Muth, 19 juni 2022