Viering zondag 11 juli: Ga met God!
Eerste lezing:Marcus 6, 7-13
Evangelie: Amos 7, 12-15
Overweging
‘Ik ben helemaal geen profeet’, zegt Amos, ‘ik ben veeboer en vijgenteler. Maar de Heer heeft mij van achter mijn schapen vandaan gehaald.’ – Misschien is dat de beste manier om te beschrijven wat het betekent om te geloven.
Bij een kerkgemeenschap denk je meteen dat het allemaal gelovige mensen zijn, maar hoe vaak zeggen wij zelf niet tegen elkaar: ‘ik ben maar veeboer en vijgenteler’, en of ik nou zo gelovig ben dat weet ik zo 123 nog niet. Stiekem hebben we toch het idee dat gelovig zijn iets is wat eigenlijk een beetje buiten ons om gebeurt. Het heeft iets verhevens, en we merken dat we daar eigenlijk niet aan kunnen tippen.
Het is eigenlijk net als bij Augustinus. Hij dacht ook dat gelovig zijn en vroom zijn iets was wat buiten hem lag. ‘Ik zocht u buiten’, zegt hij in zijn belijdenissen. Ik ben maar veeboer en vijgenteler. Totdat hij tot de ontdekking komt: ik zocht u weliswaar buiten, maar u was in mij. U zat al die tijd in mij, en ik maar lopen denken dat ik slechts veeboer en vijgenteler was.
Zo gaat het ook met de leerlingen. Jezus stuurt hen op pad, maar ze mogen niets meenemen. Geen stevige schoenen van onomstotelijke dogma’s, geen bagage met spitsvondige leerstellingen, geen reistas vol snelle antwoorden met een bijbels sausje er overheen. Nee, ze nemen alleen zichzelf mee. Als je veeboer bent, dan neem je de veeboer mee, als je visser bent, dan de visser, als je timmerman bent… enzovoort.
En naarmate ze onderweg zijn maken ze dezelfde ontdekking als Augustinus ook: ik dacht dat ik veeboer was, maar u was in mij. Ik dacht dat ik visser was, maar u was in mij, ik dacht dat ik timmerman was, maar u was in mij. Zonder bagage ben je teruggeworpen op jezelf, en opeens ontdek je dat je veel meer in je hebt dan je in koffers en reistassen zou kunnen meenemen.
Na het overlijden van je geliefde sta je compleet zonder bagage en vraag je je af hoe je toch je weg moet vinden. Of wanneer je van de dokter hoort dat je een ziekte hebt waarmee je moet zien te dealen vraag je je af: hoe kan ik ooit die weg gaan. En soms is het leven zo ingewikkeld dat er helemaal geen bagage is waar je iets aan zou hebben; dan vraag je je af: hoe moet ik daar toch doorheen komen? –
En opeens merk je dat je toch op weg bent, misschien met vallen en opstaan, opeens zie je dat je verder komt. Opeens zeg je tegen jezelf: ik dacht dat ik maar veeboer en vijgenteler was, maar u bent in mij. Ik loop maar te denken dat ik het met geen mogelijkheid zou redden, maar u haalt mij achter mijn schapen vandaan.
Hoe vaak werd je niet achter je schapen vandaan gehaald? En hoe vaak heb je daarbij niet tegengestribbeld, als ik toch op weg moet dan moet ik wel zo en zoveel bagage kunnen meenemen. En hoe vaak mocht je net als Augustinus achteraf verwonderd vaststellen: u was in mij.
Zo zijn we dus als kerkgemeenschap in overdrachtelijke zin een gemeenschap van veeboeren en vijgentelers. Maar we worden telkens weer achter onze schapen vandaan gehaald. En dan gaan we op weg; net als de leerlingen. Zonder bagage, met meer vragen dan antwoorden. Niet verheven en niet super gelovig.
En mogen we op die weg verwonderd ontdekken: u was in mij, en u heeft mij achter mijn schapen vandaan gehaald.
Ekkehard Muth, 11 juli 2021